Column

Licht in donkere tijden

04 feb 2021

Tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag zorgen lichten op je voertuig ervoor dat de rijbaan voor je goed verlicht is, én ze maken je zichtbaar voor andere weggebruikers. Het gebruiken van verkeerde lichten of je licht aanzetten in situaties waar dat niet mag, kan andere weggebruikers echter verblinden en hinderen, met ongevallen tot gevolg. En wist je dat er op het foutief gebruik van lichten boetes staan? Het is dus belangrijk om steeds de juiste lichten te gebruiken. Wij zetten ze voor je op een rijtje!

Dagrijverlichting

Elke auto die sinds 2011 op de markt is verschenen, heeft dagrijlichten of DRL (Daytime Running Lights). Het is bijna zonder uitzondering ledverlichting, vaak in creatieve vormen rond de randen van de koplampunit. Het werkt wanneer het contact ‘aan’ is of de motor draait; je kan het niet uitschakelen.

Standlicht

Het standlicht is bedoeld om een geparkeerd voertuig zichtbaar te maken. Hierbij branden de achterlichten, de nummerplaatverlichting en twee kleine lampjes aan de voorkant. Die lampjes aan de voorzijde maken het voertuig wel zichtbaar, maar verlichten de weg voor de auto niet. Het standlicht is aangeraden wanneer je het voertuig parkeert op een donkere plaats. Je mag met deze lichten niet rijden!

Dimlicht

Dimlichten, soms ook kruislichten genoemd, verlichten de weg voor het voertuig zonder de andere weggebruikers te verblinden of hinderen. De reikwijdte ervan is ongeveer 30 meter. Samen met de dimlichten gaan ook de rode achterlichten en nummerplaatverlichting aan. Het dimlicht moet je gebruiken tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag (dus wanneer het donker is) of wanneer het zicht door omstandigheden (mist, hagel, regen, sneeuw) belemmerd wordt tot minder dan 200 meter.

Automatische dimlichten

Bij veel moderne auto’s gaat de verlichting automatisch aan als het donker wordt. Veel bestuurders hebben de knop van het dimlicht daarom op de stand ‘automaat’ staan en rekenen erop dat het inschakelen onder alle omstandigheden vanzelf gaat. Bij tunnels is dat meestal geen probleem, want dan is het donker genoeg, maar bij mist is het een ander verhaal. De sensor die ‘ziet’ of het donkerder wordt en het aan- of uitschakelen van de dimlichten regelt, herkent mist niet. Zet bij mist het dimlicht dus altijd handmatig aan!

Verstelling van het dimlicht

Het verstellen van het dimlicht is nodig wanneer de auto aan de achterzijde verder inveert dan normaal, door bijvoorbeeld een zware lading of fietsendrager. De auto komt dan iets achterover te liggen waardoor de koplampen te hoog schijnen. Je kan echter zelf de lichtbundel van de koplampen naar beneden bijstellen, zodat je geen andere weggebruikers verblindt met je dimlichten. Zeker bij kleine auto’s verandert het lichtbeeld al snel wanneer je passagiers meeneemt op de achterbank of veel bagage in je koffer legt.

Grootlicht

Het grootlicht, of de ‘faren’, zorgt voor maximale verlichting van de weg voor de auto (tot 100 meter). Anders dan bij het dimlicht is deze lichtbundel wel verblindend voor andere weggebruikers. Daarom mag je je grootlicht alleen gebruiken wanneer er geen tegenliggers zijn of je achter een voorligger rijdt. 

En dat is nog niet alles. Er zit ook nog andere, en daarom niet minder belangrijke, verlichting op een voertuig. 

Mistlicht achteraan

Een mistlicht produceert zeer fel licht. Je gebruikte ze wanneer de zichtbaarheid door mist, hagel, regen of sneeuw beperkt is tot 100 meter of minder. Ook bij felle regen moet het mistlicht aangestoken worden. Je mag deze lichten in andere situaties niet gebruiken, omdat ze dan verblindend zijn voor achterliggers.

Mistlicht vooraan

Aan de voorzijde van de auto produceren mistlichten een brede, niet verblindende lichtbundel die laag valt, bedoeld om onder de mistbank door de weg te verlichten. Tijdens dichte mist is het grootlicht meestal onbruikbaar, omdat de mist het licht dan terugkaatst en je daardoor zelf verblind kunt raken. Ook de voorste mist lichten mag je niet in andere situaties dan bij mist gebruiken, omdat ze dan storend zijn voor tegenliggers.

Kentekenplaatverlichting

De achterkentekenplaat moet verlicht zijn en die verlichting moet altijd branden wanneer het standlicht, dimlicht, grootlicht en/of de mistlichten zijn ingeschakeld.

Derde remlicht

Een rood, derde remlicht is verplicht voor auto’s sinds 2003. Dit remlicht moet tegelijk met de normale remlichten branden.

Bochtverlichting

Bochtverlichting is er om de berm en/of de zijkant van de weg beter zichtbaar te maken bij het nemen van een bocht. Het is geen mistlamp of richtingaanwijzer. Bij sommige auto’s worden de mistlampen weleens ingezet als bochtverlichting, maar die hebben eigenlijk een andere functie. Bochtverlichting kan ook in de koplampunits zitten.

Richtingaanwijzers

Richtingaanwijzers of pinkers worden gebruikt om aan te geven dat je zal afdraaien. Ook elke zijdelingse verplaatsing (bijvoorbeeld inhalen of uitwijken voor een geparkeerd voertuig) moet aangegeven worden met de richtingaanwijzers. Ze zijn het enige hulpmiddel om te ‘communiceren’ met andere weggebruikers. Het is dan ook belangrijk deze correct te gebruiken en onnodig gebruik van de richtingaanwijzers te vermijden zodat je geen verkeerde of verwarrende informatie geeft aan andere weggebruikers.

Waarschuwingslichten

De vier waarschuwingslichten (richtingaanwijzers) van een auto mogen enkel gebruikt worden als je auto defect is of om andere bestuurders te waarschuwen voor een ongeval, file of lading op de weg. Deze lichten mogen niet in andere situaties gebruikt worden, dus ook niet bij het dubbel parkeren of stilstaan.

Slecht afgestelde of niet werkende verlichting kan ernstige gevolgen hebben. Bij slecht afgestelde lichten worden andere weggebruikers verblind of gehinderd (te hoog afgesteld) of is de rijbaan voor je niet goed verlicht (te laag afgesteld). Dit kan zorgen voor gevaarlijke situaties. Vooral in de herfst en tijdens de donkere winterperiode gebeuren vaker ongevallen omdat weggebruikers mekaar te laat opmerken door (deels) defecte verlichting. Het is belangrijk zelf geregeld de goede werking van alle lichten te controleren. De afstelling van de dim- en grootlichten kan je het beste jaarlijks (in de herfst) laten nakijken door je garagist. Ook na een ongeval is het raadzaam de afstelling van de lichten te laten checken.

Zo zorg je ervoor dat je kan zien en, niet onbelangrijk, gezien kan worden. En hoe beter en sneller we mekaar zien, hoe veiliger!

Vorige